
Jurisprudentie
AQ7950
Datum uitspraak2004-08-09
Datum gepubliceerd2004-08-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers154565 CV EXPL 04-61
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2004-08-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers154565 CV EXPL 04-61
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Kennelijk onredelijk ontslag
Afwijking van het Sociaal Plan
Uitspraak
Rolnummer: 154565 CV EXPL 04-61
Zittingsdatum: 9 augustus 2004
RECHTBANK ALKMAAR
sector kanton - locatie Hoorn
Vonnis in de zaak van:
[Eiser], wonende te [postcode] Hoorn aan [adres];
eisende partij (verder te noemen: [eiser])
gemachtigde: mr. R.J. van Velzen, advocaat te Alkmaar;
tegen:
de besloten vennootschap Philips Communication Systems B.V., gevestigd te 1624 PB Hoorn aan de Holenweg 4;
gedaagde partij (verder te noemen: Philips)
gemachtigde: mr. V.F.G. Nowak, advocaat te Eindhoven;
Het procesverloop
[Eiser] heeft bij dagvaarding van 22 december 2003 (met producties) een vordering tegen Philips ingeleid.
Vervolgens hebben partijen geconcludeerd voor antwoord, repliek en dupliek (met producties). Daarna heeft [eiser] een akte uitlating producties genomen.
Heden is vonnis bepaald.
De inhoud van de processtukken geldt als hier opgenomen.
Vaststaande feiten
1. [Eiser], geboren op [datum] 1942, is op 19 november 1962 bij Philips in dienst getreden.
2. Laatstelijk vervulde [eiser] de functie van systeembouwer tegen een salaris van Euro 1.673,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
3. Op 23 januari 2003 heeft Philips bij het CWI te Zaandam een ontslagvergunning voor [eiser] aangevraagd wegens bedrijfseconomische redenen. De door [eiser] verrichte werkzaamheden werden namelijk uitbesteed.
4. In het kader van de reorganisatie is door Philips met de vakorganisaties een Sociaal Plan overeengekomen dat een aantal aanvullende afspraken op de binnen Philips bestaande CAO-RAP 2002 (Regeling Aanpassing Personeelsbezetting) bevat. In de ontslagaanvraag ten behoeve van [eiser] heeft Philips aangegeven dat de in voornoemde regelingen voorkomende afspraken betreffende vergoedingen, alsmede de VROM-regeling (Vertrek Regeling Oudere Werknemers) bij de beëindiging van het dienstverband zullen worden toegepast.
5. [Eiser] is geen lid van de bij de totstandkoming van het Sociaal Plan betrokken vakorganisaties. Het Sociaal Plan is niet algemeen verbindend verklaard.
6. Nadat de ontslagvergunning op 19 februari 2003 was verleend, heeft Philips de arbeidsovereenkomst met [eiser] bij schrijven van 26 februari 2003 opgezegd tegen 12 juli 2003.
7. Ingevolge het Sociaal Plan (en de overige hierboven sub 4 genoemde regelingen) heeft Philips [eiser] bij het einde van het dienstverband een eenmalige uitkering verstrekt van Euro 8.202,98 bruto, waarmee [eiser] zijn WW-uitkering kan aanvullen tot 87,5% van zijn laatstgenoten netto salaris tot en met de maand waarop [eiser] de 62,5-jarige leeftijd bereikt (februari 2005). Dit komt neer op een aanvulling tot Euro 1.266,12 inclusief vakantiebijslag netto per maand. Op 1 maart 2005 gaat het 'flexpensioen' van [eiser] in.
Het geschil
8. [Eiser] vordert in de eerste plaats veroordeling van Philips tot betaling van een schadevergoeding ad Euro 1.049,13 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.
9. [Eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat het hem gegeven ontslag onregelmatig is, nu is opgezegd tegen 12 juli 2003 terwijl artikel 7:672 lid 1 BW bepaalt dat (in beginsel) opgezegd moet worden tegen het einde van een maand, derhalve tegen 31 juli 2003. Hierom is Philips op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 2 schadeplichtig. De gevorderde schadevergoeding is gelijk aan het salaris over de niet in acht genomen opzegtermijn (18/31e van Euro 1.673,- bruto plus 8% vakantietoeslag).
10. Verder vordert [eiser] te verklaren voor recht dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, nu, in aanmerking genomen de hem aangeboden minimale schadeloosstelling die hem tot aan zijn flexpensioen op een inkomen brengt dat slechts marginaal boven de voor hem toepasselijke bijstandsnorm ligt en gelet op zijn kansloze positie op de arbeidsmarkt, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Primair vordert [eiser] in dat verband veroordeling van Philips tot betaling van een aanvulling tot 100% van zijn laatstverdiende netto-salaris vanaf de datum van ontslag tot 1 maart 2005, te vermeerderen met de wettelijke rente over de reeds verstreken maandtermijnen, en subsidiair veroordeling van Philips tot betaling van een in goede justitie te bepalen schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente.
11. Voorts vordert [eiser] veroordeling van Philips tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad Euro 544,- en de proceskosten.
12. Philips concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
13. Zij betwist dat sprake is van een onregelmatig ontslag, nu zij bij de opzegging van het dienstverband op 26 februari 2003 de voor [eiser] geldende opzegtermijn van 4 maanden ruimschoots in acht heeft genomen. Immers, zij heeft het dienstverband pas opgezegd tegen 12 juli 2003, terwijl dit reeds per 1 juni 2003 had gekund.
14. Volgens Philips is er evenmin sprake van een kennelijk onredelijk ontslag, nu zij zich conform het Sociaal Plan gedurende 8 maanden heeft ingezet om ander passend werk voor [eiser] te vinden, terwijl de hem geboden financiële compensatie in haar visie toereikend is.
De beoordeling
15. De kantonrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van de vordering op grond van onregelmatigheid van het gegeven ontslag:
16. In artikel 7:672 lid 1 BW is bepaald dat opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.
17. Vaststaat dat in de onderhavige zaak geen sprake is van afwijking van dit vereiste bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik.
18. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:677 lid 2 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, schadeplichtig. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan niet-inachtneming van de opzegtermijn, maar ook aan niet-inachtneming van de dag waartegen mag worden opgezegd (zie ook de aantekening op voornoemd artikellid in 'Arbeidsovereenkomst, Tekst & Commentaar (Kluwer)'. Het vereiste van opzegging tegen het einde van de maand is derhalve een zelfstandige verplichting die los staat van het in acht nemen van de opzegtermijn.
19. Uit het vorenstaande volgt dat de opzegging tegen 12 juli 2003 in plaats van tegen 31 juli 2003 onregelmatig is. De terzake gevorderde schadevergoeding is dan ook toewijsbaar, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
Ten aanzien van de vordering op grond van kennelijk onredelijk ontslag:
20. In casu heeft als uitgangspunt te gelden hetgeen door de Hoge Raad is bepaald in haar arrest van 14 juni 2002 (NJ 2003, 324), namelijk dat in een situatie waarin de werknemer niet aan het in overleg met de representatieve vakorganisaties vastgestelde Sociaal Plan is gebonden als deel van een (collectieve) arbeidsovereenkomst, bij de beantwoording van de vraag of een in het kader van een reorganisatie gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, het feit dat de voor de werknemer getroffen voorziening in overeenstemming is met het Sociaal Plan een aanwijzing vormt dat die voorziening toereikend is, zij het dat de rechter zich niet kan onttrekken aan een beoordeling van de redelijkheid van de voorziening als die wordt betwist.
21. De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval de ingevolge het Sociaal Plan toegekende financiële compensatie voor [eiser] dermate onredelijk uitpakt, dat afwijking van het Sociaal Plan gerechtvaardigd is. [Eiser] was ten tijde van het ontslag bijna 61 jaar. Hij heeft een eenzijdige werkervaring en een laag opleidingsniveau. Blijkens het bij dupliek overgelegde 'Bemiddelingsplan' en de 'Verslaggeving en Conclusie Herplaatsingstraject' inzake [eiser] zijn beide partijen het er wel over eens dat [eiser]'s kansen op de arbeidsmarkt zeer gering tot nihil te achten zijn. De inspanningen van Philips om ander passend werk voor [eiser] te zoeken waren derhalve vrijwel kansloos. Deze werknemer, die zich gedurende ruim 40 jaar voor Philips heeft ingezet, ziet zich thans, net voor zijn flexpensioen, geconfronteerd met een inkomensterugval tot (onbetwist) net boven de voor hem geldende gezinsbijstandsnorm (van - per 1 juli 2003 - Euro 1.139,64 netto per maand inclusief vakantietoeslag), waardoor hij bovendien voor veel bijzondere regelingen die voor bijstandsgerechtigden gelden niet in aanmerking komt (de zogenaamde 'armoedeval'). Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op de (onweersproken) goede financiële resultaten van Philips, acht de kantonrechter aanvulling door Philips van de WW-uitkering van [eiser] tot 100% van zijn laatstverdiende netto salaris redelijk. De primaire vordering is dan ook toewijsbaar.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten:
22. De buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens voor toewijzing vatbaar, nu [eiser] bij dagvaarding en de daarbij overgelegde producties voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gemachtigde wel degelijk werkzaamheden heeft verricht anders dan ter voorbereiding van de procedure en ter instructie van de zaak, terwijl de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overeenstemmen met het door de kantonrechters gehanteerde tarief zoals vervat in het rapport Voorwerk II.
23. Philips dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt Philips tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding ad Euro 1.049,13 bruto uit hoofde van onregelmatigheid van het ontslag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2003 tot de dag der algehele voldoening.
Verklaart voor recht dat het gegeven ontslag op staande voet kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 BW.
Veroordeelt Philips tot betaling van een (verdere) aanvulling op de WW-uitkering van [eiser] tot 100% van het door hem laatstelijk verdiende netto salaris vanaf 12 juli 2003 tot 1 maart 2005, vermeerderd met de wettelijke rente over de reeds verstreken maandtermijnen vanaf de data van opeisbaarheid daarvan tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt Philips voorts tot betaling aan [eiser] van een bedrag ad Euro 544,- terzake buitengerechtelijke incassokosten.
Veroordeelt Philips in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot heden begroot op Euro 918,15, waaronder Euro 675,- voor salaris gemachtigde (waarover Philips geen BTW verschuldigd is).
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van de Sande, kantonrechter, bijgestaan door mr. H.M.A. Borsboom als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2004.